vrijdag

Zelf houd ik heel veel van muziek, drama en beeldende kunst. Het zijn gebieden waarin je lekker bezig kunt zijn met je fantasie en waarin je juist grenzen kan opzoeken, dingen uitproberen.

Ik heb zelf 10-11 jaar op de muziekschool gezeten. Toen ik 4 jaar was begon ik in de laagste klas waar we veel met liedjes bezig waren en met het verkennen van muziek. Later kwam ik in de percussie- klas terecht. Daar begonnen we met instrumenten bespelen. Eerst de xylofoon, daarna de blokfluit en vervolgens de vedel.
Toen we alles gehad hadden, mocht iedereen zelf een instrument kiezen waar diegene les in zou willen krijgen. Ik koos voor de piano. Ongeveer 7 jaar heb ik pianoles gekregen.Ook kreeg ik les in theorie, waarbij we nog meer over noten en verschillende maten leerden.
Op een gegeven moment had ik de piano wel gezien en ben ik overgestapt naar de elektrische gitaar. Hier heb ik 2 jaar les in gehad, met zijn vieren tegelijk. Helaas stopte de rest van de groep na 2 jaar. Ik vond het minder leuk om alleen verder te gaan en ben er toen zelf ook mee opgehouden.
Ook heb ik 4 jaar op dansles gezeten. 2 jaar jazzballet en 2 jaar streetdance. Hier had ik heel erg veel plezier in en elk jaar hadden we een grote show waarbij veel mensen kwamen kijken. Iets waar ik me altijd weer op verheugde.

Ik heb 2 jaar op de jeugdtheJAterschool gezeten, waar ik elke zondag met heel veel plezier heen ging. Eerst kregen we dan 1 uur les in beweging, vervolgens 2 uur spel. Ook hebben we som een blok zangles gekregen en een blok mime. We kregen verschillende opdrachten om in groepen of met zijn allen te doen. Verschillende vormen kwamen aan bod: spelen met tekst, improvisatie, panthomime enzovoorts. aan het eind van elk jaar was er een voorstelling waar verschillende klassen een stuk lieten zien in het Rozentheater, Amsterdam.

Deze foto is gemaakt tijdens de eindpresentatie in 2011. Het ging over een hotel waar allemaal mensen heen waren gekomen met een aparte reden. Door middel van monologen werd de relatie tussen de verschillende mensen steeds meer verduidelijkt. Ik speelde een vrouw die was blijven hangen in een vroegere superhelden- fase, naar het hotel gekomen om de beste maskers te zoeken. De lange jas maakt deel uit van mijn vermomming.





Elk jaar kregen we een 'rapport' mee, waarin de docenten schreven hoe ze het vonden gaan dit jaar. Hiernaast zie je mijn rapport over het laatste jaar.
De docenten van zang en mime hebben hier niets in geschreven, omdat ze ons te kort gezien hadden om echt te kunnen beoordelen.


Ook heb ik altijd al een grote interesse gehad voor beeldende kunst. Mijn moeder en oma zijn allebei ook erg creatief en hebben me altijd aangezet tot tekenen en schilderen. Ik kan me zelf kleine dingen herinneren van crea- lessen om de basisschool. In de onderbouw heette het bij ons handvaardigheid. We moesten leren breien, haken en punneken. Hier vond ik niet heel veel aan, vooral ook omdat ik zelf altijd erg langzaam was in deze dingen. Groep 6 startte ik op een andere school en hier ging het heel anders. We hadden een vakdocent en we deden veel verschillende dingen waarbij er veel aan onszelf over werd gelaten, hierdoor waren de resultaten altijd allemaal anders.

Op de middelbare school werd in de onderbouw veel aandacht besteed aan vaardigheden als schetsen, perspectief tekenen en gebruik van schaduwen. Ook hier startte ik de bovenbouw op een andere school waar juist wel weer de nadruk werd gelegd op eigen creativiteit. In 5 havo kreeg ik een docente die me erg inspireerde op de manier waarover zij over kunst kon vertellen. Zij had me aangemoedigd om naar toelating voor de HKU (Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht) te gaan. Dit heb ik gedaan en ik werd aangenomen voor de opleiding Docent Beeldende Kunst en Vormgeving. Op deze opleiding werd naast lesgeven, veel aandacht besteed aan het eigen werk.

Hier zijn een paar voorbeelden te zien van werken die ik op de HKU heb gemaakt.


Muziek Groep 1/2 hard-zacht


Ik vertelde de kinderen dat we het zouden gaan hebben over hard geluid en zacht geluid. Ik vroeg wie er iets kon noemen wat een heel hard geluid produceert. Er kwamen veel ideeën: een alarm, een olifant, iemand die gilt, een bom. Niet iedereen wist de betekenis van ‘een bom’. Dus ik vroeg of iemand dat uit kon leggen. Een jongetje wist te vertellen dat het om een grote bal ging die dan ontplofte. Ik zei dat dat klopte en vertelde dat die ontploffing zorgt voor een immens harde knal. We deden met zijn allen het geluid na.
Vervolgens vroeg ik of iemand dan ook iets wist wat een heel zacht geluid maakt. Ook hier kwamen mooie voorbeelden: een konijn, een muis, iemand die fluistert of het lopen van een spin. Met zijn allen deden we het snuffen van een klein konijntje na.

Ik vertelde dat we een klein spelletje gingen doen. Ik zou een stukje muziek laten horen wat hard en zacht zou gaan. Wanneer ik het liedje hard zette, moesten ze zich zo groot en stevig maken als een olifant. Wanneer de muziek zacht zou worden, moesten ze zich zo klein maken als een muisje.
Ik had hiervoor een liedje uitgekozen uit ‘moet je doen’. Het liedje heette: “zonnig weer en donker weer”. Ik had dit liedje vooral gekozen, omdat er geen gezongen tekst in zat. Op deze manier konden de kinderen zich naar mijn idee beter focussen op het volume van de muziek. Ik ben begonnen met zo'n spelletje, omdat je direct kan zien of iedereen het tot nu toe begrepen heeft. Door te bewegen naar aanleiding van verschillen in de muziek demonstreren de kinderen of ze het daadwerkelijk horen (Lei, van der, Haverkort & Noordam, 2011, p. 249).

Toen we dat hadden gedaan, zei ik dat we nu zelf ook hard en zacht geluid zouden gaan maken. Ik vertelde dat we met onze handen op onze knieën zouden gaan klappen en vroeg of ze met me mee wilden klappen terwijl ik een eenvoudig ritme klapte. Ik begon heel hard en ging steeds zachter. Terwijl ik steeds zachter ging gaf ik de kinderen de aanwijzing om dat ook mee te doen, maar ik merkte dat het voor de kinderen net te veel was om een ritme aan te houden en zich tegelijkertijd bezig te houden met harder en zachter klappen, ik besloot het ritme achterwege te laten en me te focussen om het hard en zacht klappen. Ik bedacht dat ik ze eerst misschien beter even kon laten verkennen hoe hard dat nu gaat als je geluid maakt met je eigen lichaam.
Ik vroeg of ze eens konden klappen op hun aller-hardst. Daarna op hun allerzachtst. Vervolgens weer naar hard. Ik kreeg van veel kinderen de reactie dat het pijn deed aan hun handen, dus ik besloot om het nog eens te doen, maar dan met stampen op de grond. Het was te zien dat het indruk op de kinderen maakte hoeveel geluid ze samen konden produceren.
Ik pakte een handtrom erbij. Ik vertelde de kinderen dat ik op de trom zou gaan slaan, en dat het de bedoeling was dat ze mij in het volume moesten volgen met stampen.  Als ik hard op de trom zou slaan, moesten zij ook met veel geluid stampen. Als ik daarna zachter zou gaan, was het de bedoeling dat ze me daarin volgden. Ik probeerde het een keer en het ging erg goed.
Toen ik klaar was vroeg ik wie het ook eens wilde proberen en gaf hem aan een van de kinderen. Dit maakte de kinderen erg enthousiast en vonden het zelfs een beetje spannend. Nadat we dit een stuk of vijf keer hadden gedaan, vertelde ik dat we het nu ietsje anders gingen doen. Wanneer iemand erg hard op de trom zou slaan, moesten we nu precies het tegenovergestelde doen en andersom. Ook dit ging erg goed. De kinderen vonden het leuk en hadden het meteen door.

Ik legde de handtrom weer weg en herinnerde ze even aan het begin van de les, waarin we besproken hadden wat hard geluid maakt en wat zacht. Ik pakte er twee ballen bij. Een tennisbal en een bal om in tijdens de gym mee te gooien. Ik vroeg aan de kinderen welke van de twee ballen het hardste geluid zou maken als hij zou stuiteren. Ik gaf een kind uit groep 1 de beurt en ze wees de tennisbal aan. Ik zei dat we het even gingen proberen. Ik liet de ballen allebei een keer stuiteren. Toen ze dat had gehoord, veranderde ze haar keuze.
Ik liet een eenvoudige grafische notatie zien die ik had gemaakt. 
Ik vroeg aan de kinderen hoe we meestal muziek opschrijven. Dit vonden ze een erg lastige vraag, dus stelde ik hem anders: ‘Hoe weet iemand die bijvoorbeeld op de piano gaat spelen wat hij moet gaan spelen?’ Een kind uit groep twee wist het: noten. Ik prees hem dat hij het wist en legde aan de rest uit wat muzieknoten waren. Omdat ik deze vraag niet van tevoren had voorbereid, had ik helaas geen voorbeeld van een echt muziekstuk.
Omdat ik hoorde van mijn mentor dat ze bijna nooit op deze manier met muziek bezig zijn, besloot ik de notatie heel simpel te houden, zodat het goed te begrijpen zou zijn. Verder levert het herkennen van het verschil tussen hard en zacht voor kleuters weinig problemen op. Door het voorbeeld met de ballen, konden de kinderen de plaatjes koppelen aan het geluid, ze hadden een concreet voorbeeld gezien en konden de tekens daaraan koppelen (Lei, van der e.a., 1997, p. 252).
Ik vertelde dat mijn plaatje ook een muziekstuk was en vroeg, als ze zo naar de grootte van de cirkels keken, waar we nu het hardst zouden moeten klappen. Dit wisten ze wel, bij de grote cirkels. Ik vroeg hoe vaak we nu achter elkaar hard zouden moeten klappen. Ook dit wisten ze: 4 keer.
Ik oefende het een keer met ze. Ze vonden het erg moeilijk om eenzelfde tempo aan te houden, maar de koppeling van notatie naar het stuk klappen ging erg goed.
Ik wees een paar kinderen aan die het voor de klas mochten doen. Hierbij had ik de kinderen uitgekozen waarvan ik zag dat ze het goed doorhadden.

Tot slot vroeg ik de kinderen wat we precies hadden geleerd. Ze konden goed benoemen dat het om het verschil tussen hard en zacht ging. Ik vroeg hoe je nu aan iemand kon zien of hij hard of zacht op de trommel speelt, als je het niet zou kunnen horen. Een meisje uit groep 2 wist te vertellen dat je het kon zien aan de grootte en snelheid van de handbewegingen. Ik prees de kinderen op hun goede medewerking.

Een sterk punt van mij als het gaat om muziekles geven is dat ik zelf heel lang muziekles heb gehad buiten school en daar nog wel wat van kan herinneren. Omdat ik zelf vrij muzikaal ben weet ik heet goede voorbeeld te geven. Dit is eigenlijk tevens een valkuil. Er zijn altijd kinderen in de klas die veel minder muzikaal zijn en sommige verbanden gewoon niet horen. Hier wil ik rekening mee houden door te bedenken wat een stap terug zou kunnen zijn, wanneer de eigenlijke oefening te moeilijk is.
In deze les heb ik dat gedaan door het klappen in een goed ritme enigszins achterwege te laten, zodat de kinderen zich konden focussen op het hard/zacht onderdeel.
Een ander verbeterpunt is dat is een balans moet zien te vinden tussen expirimenteren toe te laten en een goede organisatie te behouden. Bij muziek is het juist de bedoeling dat kinderen op zoek gaan naar nieuwe geluiden, maar zonder een duidelijke grens kan dit op chaos uitlopen.
In deze les begonnen de kinderen soms al met geluid maken terwijl dat niet de bedoeling was. De volgende keer wil ik samen met de kinderen een duidelijk start- en stopteken afspreken. Zo hebben de kinderen er ook een aandeel in en kunnen er geen discussies over ontstaan. Ook ga ik van tevoren nadenken over de problemen die mogelijk kunnen ontstaan. Bij deze les was het bijvoorbeeld erg belangrijk om van tevoren luisteropdrachten af te spreken. Een lied kan nog wel eens zonder enige introductie voorgezongen worden, bij muziek beluisteren gaat dat niet. De aandacht moet worden gericht op wat gaat komen, anders verslapte de aandacht snel (Lei, van der e.a., 1997, p. 67).

Lesvoorbereiding + begeleiding



Zelfevaluatieformulier

donderdag

Dramales "berenjacht" groep 1/2


Ik had het boek: 'wij gaan op berenjacht' al eerder geïntroduceerd door het voor te lezen en er wat vragen over te stellen naar aanleiding van de inhoud. Ook vroeg ik ze wat we nou allemaal nodig zouden hebben als we zelf op berenjacht zouden gaan. De kinderen kwamen met veel ideeën. Bijvoorbeeld: ‘stevige bruine schoenen’. Eén meisje stak haar vinger op en vertelde in halve paniek dat ze helemaal geen bruine schoenen had. Ik stelde haar gerust door te zeggen dat het niet erg was dat ze die niet had en dat elk paar schoenen zou volstaan.
Sommige kinderen vonden het wel erg spannend toen ik vertelde dat we zelf ook echt op berenjacht zouden gaan. Ik vroeg ze waarom. Ze vertelden me dat ze het erg eng vonden om een beer tegen te komen. Toen heb ik de kinderen maar verteld dat we geen echte beer tegen zouden komen. De beer die we zouden vinden, zou helemaal niet gevaarlijk zijn.
De dag dat ik de berenjacht- les ging geven, heb ik het boek nog eens voorgelezen. Wanneer de kinderen het riedeltje wisten, mochten ze met me mee vertellen. Op deze manier hoopte ik dat de kinderen het verhaal goed in hun hoofd zouden krijgen.

Ik begon de berenjacht met de wup-1 die we ook op de Marnix hadden gedaan. We stonden met zijn allen in een grote kring en ik vroeg de kinderen wat we ook alweer nodig hadden op onze berenjacht. Er werden veel dingen genoemd die de week ervoor ook al waren bedacht plus een aantal nieuw objecten. Eén kind vertelde dat we waarschijnlijk ook een kompas nodig zouden hebben. Niet iedereen begreep dat woord, dus ik vroeg of hij het misschien uit wilde leggen.
Vervolgens zei ik dat ik maar vast mij tas op mijn rug ging doen en vroeg of de kinderen ook alvast hun tas wilde pakken. Ook zei ik dat ik alvast dikke sokken aan zou trekken en deed net alsof ik echte sokken aantrok. Ik zei tegen de kinderen dat zij ook hun sokken mochten aantrekken. Die van mij waren dus heel dik en lang, maar misschien waren hun sokken juist heel dun, of met versiersels. Ik deed hetzelfde met schoenen, eten en iets om de beer mee te vangen.
Toen we dit hadden gedaan, vroeg ik aan een aantal kinderen wat voor sokken ze aan hadden getrokken, wat voor eten ze mee hadden genomen of waar ze straks de beer mee zouden vangen.

Ik zette de kinderen in vier rijen naast elkaar en vroeg of ze met me mee wilden doen. Ik stond voorop en begon te lopen. Ondertussen riep ik, samen met de kinderen: “Wij gaan op berenjacht! Wij gaan op berenjacht!”.
Toen we een rondje hadden gelopen, draaide ik me om met een luide ‘O NEE!’. De kinderen achter me deden dit mee.
Ik vroeg aan de kinderen wat er nu aan de hand was. Dit wisten ze me wel te vertellen: ‘Een veld met heel lang gras!’. ‘Kunnen we eroverheen?’ vroeg ik. ‘NEE!’ was het antwoord. ‘Kunnen we er dan onderdoor?’. NEE! ‘O jee, dan moeten we er wel dwars doorheen!’
Ik vroeg aan een kind hoe het eruit zou kunnen zien als wij ons een weg door het lange gras moesten banen. Hij deed het voor door met zijn armen voor zich uit te zwaaien. Daarna gingen we met zijn allen “door het gras heen”. Terwijl we dat deden gaf ik ze nog wat ideeën. Ik zei bijvoorbeeld: ‘Misschien kriebelt er wel een sprietje in je oor of moet je even een stukje plattrappen’.
Toen we aan de overkant van het lokaal waren aangekomen, besloot ik ze weer terug in dezelfde rijen te zetten. Hier was ik echter veel tijd aan kwijt, doordat de kinderen niet allemaal hun plaats wisten terug te vinden.
Ik deed precies hetzelfde door de rivier en door de modder. Eerst een rondje lopen, vervolgens het O JEE- moment en de weg erdoorheen.

Toen stond ineens een groep voor de deur die het speellokaal nodig had. Ik besloot een sprong te maken naar het sluipen in de grot en het vinden van de beer. Ik wees een kind aan als beer, die in de grot mocht “liggen slapen”. Met de rest van de berenjagers slopen we naar de beer toe. Het kind dat de beer speelde, begon op een gegeven moment te brullen en alle kinderen renden gillend terug naar achter.

Met mijn mentor had ik besloten om de les een paar dagen later opnieuw te doen, zodat we hem helemaal af konden maken. Ik hield de les aan zoals ik hem eerder ook was begonnen, alleen heb ik halverwege deze les de vier rijen laten vallen en ben gewoon gaan lopen met de kinderen erachteraan. Dit werkte even goed en kostte me een stuk minder tijd.
Aan het eind van deze les heb ik het vinden van de beer in tikspel- vorm gedaan. Ik wees een beer aan en bakende een gebied af waarin de rest van de berenjagers weer veilig zouden zijn. Ik vertelde dat we naar de beer toe zouden sluipen, heel zachtjes, totdat we er heel dichtbij waren, dan zou ik iemand aanwijzen die de beer aan mocht tikken. Wanneer de beer getikt was, kwam hij uit zijn slaap en mocht hij de berenjager proberen af te tikken. Achter de aangegeven lijn waren wij veilig voor de beer. Dit vonden de kinderen erg spannend, maar ook erg leuk om te doen. Ik was tevreden met deze afsluiting.

Een sterk punt van mij is, als het gaat om het geven van drama, dat ik zelf altijd erg enthousiast ben en de kinderen daar meestal goed in kan meenemen. Ook heb ik zelf helemaal geen moeite om iets heel groot te spelen, zo hoop ik dat de kinderen dit gegeven oppikken en zich zelf ook vrijer voelen. Volgende keer zou ik daarom de volgende keer nog meer de nadruk leggen op het uitvergroten van de bewegingen. Dit ging deze les best goed, maar het mag nog uitbundiger.

Waar ik mee op moet passen is dat het qua organisatie in de soep loopt. Ik ben bij drama erg bezig met het spel binnen het lesdoel, waardoor ik zelf niet goed weet waar ik de kinderen wil hebben in het begin en hoe ik moet reageren op onverwachte situaties als kinderen die ineens beginnen met klieren. Ik probeer dit te verbeteren door naast mijn lesvoorbereiding ook op te schrijven hoe ik het precies wil hebben in organisatie van begin tot eind. Tijdens de les kan het altijd nog worden aangepast, maar dan heb ik iets om op terug te vallen.
De volgende keer zou ik de kinderen niet meer in 4 rijen zetten. Helemaal niet meer. Dit kost veel tijd en brengt onrust en verwarring. Je stapt meteen uit je rol en dat maakt het een stuk minder spannend.
Ik wil er rekening mee houden dat ik niet in het negatieve blijf hangen als het gaat om corrigeren wanneer niet wordt gedaan wat wel is gevraagd. Bij alle lessen, maar vooral bij drama. Negativiteit is doeltreffend, maar werkt alleen op korte termijn en is slecht voor de verhouding tussen leerkracht en groep (Nooij, de, 2008, p.178). Ik probeer van tevoren te bedenken wat er zou kunnen gebeuren en hoe ik spel kan gebruiken om het kind weer bij de les te krijgen.

Lesvoorbereiding





















Feedback van de vakdocent (Jus Roelofs)



Zelfevaluatieformulier
































Kijkwijzer door mentor



Beeldende activiteit groep 1/2


Met de kinderen van groep 1 voerde ik een kleine beeldende opdracht uit. Die ochtend had een een verhaal verteld over Joris de vlinder. Hij was er dolenthousiast over dat hij een nieuw broertje zou krijgen en werd erg blij van de gedachte dat er straks een klein vlindertje bij hem in huis zou wonen. Joris verbaasde zich echter telkens over de transformaties die zijn broertje doormaakte voordat het een echte vlinder werd. Na het verhaal bespraken we de cyclus van de vlinder nog eens en keken we naar hoe een vlinder precies eruit zag. Daarbij vestigde ik vooral de aandacht op de symmetrie van de vlinder.
Voor de beeldende opdracht had ik een aantal vlinders uitgeprint waarbij alleen de contouren in lijnen zichtbaar waren. Ik legde uit dat ik wilde dat ze van deze vlinder maar één helft zouden beschilderen, met redelijk veel verf, en het vervolgens dubbel zouden vouwen, zodat de vlinder aan beide kanten dezelfde vleugels zou krijgen.
Ik liet de kinderen voordat ze begonnen met schilderen eerst elk een schort aantrekken. Vervolgens gaf ik ze allemaal een blaadje met een vlinder en zei dat ze het beter nu alvast konden dubbelvouwen, zodat er later niet meer naar het midden gezocht hoefde te worden. Tot legde ik bij elke kleur verf 1 of 2 kwasten en vertelde daarbij dat ze deze kwasten alleen bij die bepaalde kleur mochten gebruiken.

De opdracht begon goed. De kinderen begonnen met verschillende kleuren een helft van de vlinder te schilderen. Toen de ene helft beschilderd was, begonnen enkele kinderen echter ook nog aan de andere helft. Ik had deze kinderen hier op aangesproken, maar toen ze erachter kwamen dat het dubbelvouwen van een aan twee kanten verschillend beschilderde vlinder een heel mooi effect gaf,wilden ze daar verder in experimenteren en heb ik ze maar laten gaan. Stiekem zijn juist deze vlinders heel erg mooi geworden.

zondag

Drama-activiteiten groep 7


Ik wilde samen met de kinderen van groep 7 een aantal drama-activiteiten doen in de laatste stageweek. Helaas ben ik die hele week ziek geweest en kon het niet meer worden ingepland. Toch wil ik deze activiteiten graag beschrijven.
Op de middelbare school heb ik ook een week in groep 7 een snuffelstage gedaan (op een andere school dan waar ik nu zit, uiteraard) en mocht ik op verschillende dagen een van deze activiteiten met de kinderen doen. Ik heb deze activiteiten dus wel gegeven, maar niet op de Marnix. Hierom heb ik wel beschreven hoe ik deze activiteiten nu zou hebben aangepakt.

De eerste activiteit ging als volgt: Ik vertelde de kinderen dat ze alles wat ik deed zo exact mogelijk moesten volgen, net zolang totdat ik zou zeggen: ‘einde oefening’. Vervolgens maakte ik een aantal bewegingen hoog en laag en verschillende bewegingen waarbij ik bijvoorbeeld mijn bovenlichaam naar één kant draaide. Dat was voor de kinderen die naast me stonden niet zo moeilijk, maar de kinderen tegenover me moesten goed nadenken over naar welke kant ze de bewegingen moesten maken. Op een gegeven moment zei ik: oké jongens, goed gedaan, we gaan nu iets anders doen.’ Sommige kinderen lieten alles even los en wachtte totdat ik de volgende activiteit uit zou gaan leggen.’ Toch waren een aantal kinderen die er niet in waren getrapt en me exact citeerden, ik had immers nog niet ‘einde oefening’ gezegd. Ik probeerde de kinderen nog even te verwarren door te doen alsof ik niet snapte waarom ze me nog steeds nadeden, maar de kinderen hadden me goed door. Einde oefening.

De volgende dag deed ik een andere activiteit met ze. Ik vroeg aan de kinderen wie er wel eens van het spelletje ‘moordenaartje’ had gehoord. Iedereen wist welk spel ik bedoelde. Ik vertelde dat we dat zouden gaan spelen, maar dan net even anders.
Het principe was hetzelfde. We moesten allemaal in een grote kring staan en er zou één kind worden aangewezen om naar de gang te gaan. De ‘politieagent’. Dan zou er binnen de kring een moordenaar worden aangewezen die met één knipoog  iemand zou  vermoorden. De politieagent moest erachter zien te komen wie de moorden pleegde.
De variant was echter, wanneer je werd ‘vermoord’ door de moordenaar, mocht je niet zomaar gaan zitten. Nee, als je werd vermoord, maakte je jouw eigen sterfscène zo groot mogelijk en minstens 30 seconden lang. Om een voorbeeld te geven liet ik eerst een kind mij ‘vermoorden’ door een knipoog, om vervolgens 30 seconden lang  te ‘sterven’. Dit vonden de kinderen een beetje eng, ofwel gênant om te doen. Toen ik dat opmerkte, besloot ik om zelf ook mee te doen. De kinderen zagen dat ik het geen probleem vond om me zo ontzettend uit te sloven en kwamen langzaam los.

De laatste dag van mijn ‘snuffelstage’ had ik nog een drama-activiteit. Weer moesten we met zijn allen in een grote kring gaan ik begon met een beweging en een geluid. Bijvoorbeeld : Hoi! (met een klein handgebaar). De volgende in de kring moest hetzelfde doen, maar dan ietsje groter (meer overdreven)  de volgende doet het nóg iets groter, enzovoort.
De kinderen vonden dit ook erg lastig. Weer deed ik zelf ook mee met de activiteit en ik merkte dat dat wel prettig was voor sommige leerlingen. Ook waren er een aantal kinderen bij die ook geen moeite hadden om het groot te spelen. Die kinderen heb ik in het begin recht van me ik de kring gezet, zodat zij in het begin de grootst zouden moeten spelen. Dat hielp ook op de activiteit een beetje op gang te laten komen.

Wat ik goed vind bij deze activiteiten hoe ik ze op dat moment heb uitgevoerd, is dat ik zelf ook meedeed. De kinderen zien dan dat de leerkracht het zelf ook leuk vindt om te doen en het dus niet eng of gek is (Nooij, de, 2008, p.182).

Wanneer ik deze activiteiten recentelijk had kunnen geven, had ik ze allereerst meer ingeleid. nu waren het allemaal losse activiteiten, zonder duidelijk begin of eind. Hierdoor voelde het voor de kinderen misschien meer als losse spelletjes tussendoor. Daar is niet heel veel mis mee, maar door duidelijke doelen te benoemen, krijgt het meer betekenis. niet alleen voor mij, maar ook voor de kinderen.

Ook zou ik deze activiteiten verder hebben uitgebreid. De eerste activiteit bijvoorbeeld, had ik goed op kunnen bouwen in moeilijkheid. Verder zou ik deze activiteit kunnen gebruiken als een wup-1 voor een dramales. De wup-2 zou dan zijn: in tweetallen elkaar spiegelen.
De tweede activiteit had ik kunnen uitbreiden door er een verhaal bij te vertellen. Dan gaat het dus niet alleen om een sterfscene, maar om de sterfscene van sneeuwwitje, of assepoester. De kinderen zouden een steffscene uit een sprookje kunnen kiezen om na te spelen in groepjes. De activiteit had ik kunnen aanpassen door tableau- spel als uitgangspunt te kiezen. Het lijkt me een hele uitdaging om een stilstaand beeld van een stervende te laten zien.

Wat een idee was geweest bij een uitbreiding de laatste opdracht, is dat ik niet alleen iets deed met een beweging groter maken, maar ook met bewegen in de 8 verschillende energieën (zweverig, puberaal, hakketak, gericht enz.). Ik zou ze niet alle 8 uitgebreid aan bod laten komen, maar er een paar uitkiezen.
Ik zocht een bron bij het spelen in deze opdracht, ik kon er geen vinden. Dit is iets waar we het wel uitgebreid over hebben gehad op de AJTS (Amsterdamse JeudgtheJAterSchool).

Wat ik bij alle activiteiten had kunnen doen is om na de uitleg een voorbeeld te geven met één of meerdere kinderen, zodat het idee van Praatje Plaatje Daadje aan bod was gekomen. Door één kind naar voren te halen voor een voorbeeld, wordt de rest van het publiek van het publiek geprikkeld om aan de les deel te nemen en krijgen ze ideeën voor hun eigen spel. (Nooij, de, 2008, p.128)

Les crea groep 7


Ik ben begonnen met het vertellen van een verhaal over een kat genaamd Sneeuwbal. In het verhaal ging Sneeuwbal lekker buiten spelen in de sneeuw, totdat hij de hond van de buren tegenkwam. Sneeuwbal vond het wel grappig om de hond even te pesten. Zolang de hond aan de ketting lag, was er niets aan de hand. De hond werd boos en trok zó hard aan de ketting, dat deze losschoot. Sneeuwbal rende zo hard als hij kon weg en kon de hond maar nét afschudden. Alleen wist sneeuwbal toen niet meer waar hij was.
Het baasje van Sneeuwbal werd een beetje ongerust toen de kat niet ’s avonds thuiskwam en besloot op hem als vermist op te geven. En het baasje had aan mij gevraagd of ik hem wilde helpen om een opsporingsposter te maken, samen met de kinderen van groep 7.

Ik besprak met de kinderen wat er allemaal op een opsporingsposter moest staan en hoe deze vormgegeven moest worden. We kwamen tot de conclusie dat de poster wel goed moest opvallen, maar ook overzichtelijk moest blijven.
Ik had in het verhaal opzettelijk niet te veel aandacht besteed aan het uiterlijk van Sneeuwbal, zodat ik dat aan de verbeelding van de kinderen over kon laten.
Ik had de voor de kinderen een hoop stiften en gekleurd papier neergelegd, zodat ze het naar eigen inzicht konden gebruiken.
Voor de kinderen die klaar waren had ik een tweede opdracht verzonnen. Ze mochten het verhaal van Sneeuwbal zelf afmaken in stripvorm.

Ik merkte dat de kinderen tijdens het vertellen van het verhaal erg betrokken waren en dat ze het erg leuk vonden. Waar ik tegenaan liep, was dat ik voor mezelf niet goed had bedacht welke eisen ik wilde stellen aan het werk van de kinderen. Sommigen hadden met grijs potlood snel een poes getekend en namen aan dat ze daarmee klaar waren.
Ook merkte ik dat sommige kinderen het heel erg lastig vonden om met weinig aanknopingspunten aan de slag te gaan. Ik wilde veel aan de kinderen zelf overlaten, zodat ze er iets van zichzelf in konden laten zien, maar dat resulteerde in een groot aantal afgeraffelde tekeningen.

Voor de volgende keer zorg ik dat ik een duidelijk doel heb in mijn les en weet welke eisen ik wil stellen aan het werk dat gemaakt moet worden. Ik wil er nog steeds voor zorgen dat de kinderen hun eigen creativiteit kwijt kunnen in hun werk, maar zodanig dat ze wel echt iets moeten laten zien. 

Muziek groep 7

Muziekles 30-11-11

Ik had besloten om voor mijn muziekles de les met de 'Sinterklaasrap' over te nemen. Het leek
me een erg leuke les om te geven en de sinterklaasviering was nog maar twee dagen van ons verwijderd.

Ik begon met een klein spelletje wat we op de Marnix een keer bij muziek hadden gedaan. Eerst stampen we 8 keer op de grond, dan slaan we 8 keer op onze knieën, daarna klappen we 8 keer in onze handen en vervolgens knippen we 8 keer in onze vingers. Dan beginnen we opnieuw, maar nu doen we alles 4 keer, dan 2 keer, dan 1 keer en tot slot roepen we met zijn allen: 'Snelkookpan!' Snelkookpan werd echter snel vervangen door 'Appelmoes'. Eerst telden we mee met onze handelingen, maar later probeerden we dat niet te doen. Ik merkte aan de kinderen dat ze dit wel even lastig vonden, maar ze hielden zich goed staande.

Vervolgens liet ik de kinderen een maat klappen en vroeg of ze dit aan wilden houden.
Zonder aankondiging begon ik zelf de sinterklaasrap te rappen. 

De kinderen moesten natuurlijk een beetje lachen en vergaten even om de maat aan te houden. Toen ik ze daar aan herinnerde ging dat weer goed.
Toen ik de rap zelf een keer had gedaan, deed ik hem een keer met de kinderen samen. We hielden dezelfde maat aan als de vorige keer.
Toen we dit gedaan hadden, vroeg ik de kinderen te kijken naar de muzieknoten die boven de woorden staan. Ik vroeg ze welke noot volgens hen het kortste duurde. Meteen werd het goede antwoord gegeven: 'De noten die aan elkaar vast zitten!' 'Welke duurt daarna het kortst?' vroeg ik. Ook dat wisten ze meteen: 'De noten waarmee de rap begint.' Vanzelfsprekend duurden de overgebleven noten, de 'niet ingekleurde', het langst.
We deden de rap nog eens, maar nu hielden we niet de maat aan, maar klapten we met de noten mee. Dit hadden de kinderen goed door.
Vervolgens verdeelde ik de kinderen in 3 groepen. Groep 1 klapten op hun knieën bij de kwartnoten (waar de rap mee begon). Groep 2 klapten ik hun handen bij de achtste noten (die aan elkaar zitten) en groep 3stampte op de grond bij de halve noten (de 'niet-ingekleurde'). Dit vonden ze wel even lastig. Ik probeerde ze te begeleiden door met mijn vinger in de lucht met de noten mee te 'tikken' en de groep die iets moest doen aan te kijken. We hebben twee keer doorgedraaid zodat iedereen alle noten had gehad. Bij de laatste wissel probeerden we hetzelfde te doen zonder mee te rappen. Dit was wel erg lastig en ik merkte dat een aantal kinderen niet goed mee konden komen. Toen ik het wat vertraagde, ging het wat beter.

Voor de volgende keer kan ik heel wat verbeteren. Ik moet veel gestructureerder te werk gaan. De kinderen moeten het wel leuk hebben, maar ik wil wel dat ze allemaal op een goede manier meedoen met de les. Dat begint met de plaats waar iedereen zit, nu kozen ze zelf hun plaats, wat voor redelijk wat chaos zorgde. De kinderen zongen in de eerste instantie goed mee met het liedje, maar vonden het al snel grappig om expres vals te zingen. Hier moet ik de volgende keer veel strenger op zijn.
Hieronder zie je mijn lesvoorbereidings- en begeleidingsformulier.


Zelfevaluatieformulieren