donderdag

Beeldende activiteit groep 1/2


Met de kinderen van groep 1 voerde ik een kleine beeldende opdracht uit. Die ochtend had een een verhaal verteld over Joris de vlinder. Hij was er dolenthousiast over dat hij een nieuw broertje zou krijgen en werd erg blij van de gedachte dat er straks een klein vlindertje bij hem in huis zou wonen. Joris verbaasde zich echter telkens over de transformaties die zijn broertje doormaakte voordat het een echte vlinder werd. Na het verhaal bespraken we de cyclus van de vlinder nog eens en keken we naar hoe een vlinder precies eruit zag. Daarbij vestigde ik vooral de aandacht op de symmetrie van de vlinder.
Voor de beeldende opdracht had ik een aantal vlinders uitgeprint waarbij alleen de contouren in lijnen zichtbaar waren. Ik legde uit dat ik wilde dat ze van deze vlinder maar één helft zouden beschilderen, met redelijk veel verf, en het vervolgens dubbel zouden vouwen, zodat de vlinder aan beide kanten dezelfde vleugels zou krijgen.
Ik liet de kinderen voordat ze begonnen met schilderen eerst elk een schort aantrekken. Vervolgens gaf ik ze allemaal een blaadje met een vlinder en zei dat ze het beter nu alvast konden dubbelvouwen, zodat er later niet meer naar het midden gezocht hoefde te worden. Tot legde ik bij elke kleur verf 1 of 2 kwasten en vertelde daarbij dat ze deze kwasten alleen bij die bepaalde kleur mochten gebruiken.

De opdracht begon goed. De kinderen begonnen met verschillende kleuren een helft van de vlinder te schilderen. Toen de ene helft beschilderd was, begonnen enkele kinderen echter ook nog aan de andere helft. Ik had deze kinderen hier op aangesproken, maar toen ze erachter kwamen dat het dubbelvouwen van een aan twee kanten verschillend beschilderde vlinder een heel mooi effect gaf,wilden ze daar verder in experimenteren en heb ik ze maar laten gaan. Stiekem zijn juist deze vlinders heel erg mooi geworden.

zondag

Drama-activiteiten groep 7


Ik wilde samen met de kinderen van groep 7 een aantal drama-activiteiten doen in de laatste stageweek. Helaas ben ik die hele week ziek geweest en kon het niet meer worden ingepland. Toch wil ik deze activiteiten graag beschrijven.
Op de middelbare school heb ik ook een week in groep 7 een snuffelstage gedaan (op een andere school dan waar ik nu zit, uiteraard) en mocht ik op verschillende dagen een van deze activiteiten met de kinderen doen. Ik heb deze activiteiten dus wel gegeven, maar niet op de Marnix. Hierom heb ik wel beschreven hoe ik deze activiteiten nu zou hebben aangepakt.

De eerste activiteit ging als volgt: Ik vertelde de kinderen dat ze alles wat ik deed zo exact mogelijk moesten volgen, net zolang totdat ik zou zeggen: ‘einde oefening’. Vervolgens maakte ik een aantal bewegingen hoog en laag en verschillende bewegingen waarbij ik bijvoorbeeld mijn bovenlichaam naar één kant draaide. Dat was voor de kinderen die naast me stonden niet zo moeilijk, maar de kinderen tegenover me moesten goed nadenken over naar welke kant ze de bewegingen moesten maken. Op een gegeven moment zei ik: oké jongens, goed gedaan, we gaan nu iets anders doen.’ Sommige kinderen lieten alles even los en wachtte totdat ik de volgende activiteit uit zou gaan leggen.’ Toch waren een aantal kinderen die er niet in waren getrapt en me exact citeerden, ik had immers nog niet ‘einde oefening’ gezegd. Ik probeerde de kinderen nog even te verwarren door te doen alsof ik niet snapte waarom ze me nog steeds nadeden, maar de kinderen hadden me goed door. Einde oefening.

De volgende dag deed ik een andere activiteit met ze. Ik vroeg aan de kinderen wie er wel eens van het spelletje ‘moordenaartje’ had gehoord. Iedereen wist welk spel ik bedoelde. Ik vertelde dat we dat zouden gaan spelen, maar dan net even anders.
Het principe was hetzelfde. We moesten allemaal in een grote kring staan en er zou één kind worden aangewezen om naar de gang te gaan. De ‘politieagent’. Dan zou er binnen de kring een moordenaar worden aangewezen die met één knipoog  iemand zou  vermoorden. De politieagent moest erachter zien te komen wie de moorden pleegde.
De variant was echter, wanneer je werd ‘vermoord’ door de moordenaar, mocht je niet zomaar gaan zitten. Nee, als je werd vermoord, maakte je jouw eigen sterfscène zo groot mogelijk en minstens 30 seconden lang. Om een voorbeeld te geven liet ik eerst een kind mij ‘vermoorden’ door een knipoog, om vervolgens 30 seconden lang  te ‘sterven’. Dit vonden de kinderen een beetje eng, ofwel gênant om te doen. Toen ik dat opmerkte, besloot ik om zelf ook mee te doen. De kinderen zagen dat ik het geen probleem vond om me zo ontzettend uit te sloven en kwamen langzaam los.

De laatste dag van mijn ‘snuffelstage’ had ik nog een drama-activiteit. Weer moesten we met zijn allen in een grote kring gaan ik begon met een beweging en een geluid. Bijvoorbeeld : Hoi! (met een klein handgebaar). De volgende in de kring moest hetzelfde doen, maar dan ietsje groter (meer overdreven)  de volgende doet het nóg iets groter, enzovoort.
De kinderen vonden dit ook erg lastig. Weer deed ik zelf ook mee met de activiteit en ik merkte dat dat wel prettig was voor sommige leerlingen. Ook waren er een aantal kinderen bij die ook geen moeite hadden om het groot te spelen. Die kinderen heb ik in het begin recht van me ik de kring gezet, zodat zij in het begin de grootst zouden moeten spelen. Dat hielp ook op de activiteit een beetje op gang te laten komen.

Wat ik goed vind bij deze activiteiten hoe ik ze op dat moment heb uitgevoerd, is dat ik zelf ook meedeed. De kinderen zien dan dat de leerkracht het zelf ook leuk vindt om te doen en het dus niet eng of gek is (Nooij, de, 2008, p.182).

Wanneer ik deze activiteiten recentelijk had kunnen geven, had ik ze allereerst meer ingeleid. nu waren het allemaal losse activiteiten, zonder duidelijk begin of eind. Hierdoor voelde het voor de kinderen misschien meer als losse spelletjes tussendoor. Daar is niet heel veel mis mee, maar door duidelijke doelen te benoemen, krijgt het meer betekenis. niet alleen voor mij, maar ook voor de kinderen.

Ook zou ik deze activiteiten verder hebben uitgebreid. De eerste activiteit bijvoorbeeld, had ik goed op kunnen bouwen in moeilijkheid. Verder zou ik deze activiteit kunnen gebruiken als een wup-1 voor een dramales. De wup-2 zou dan zijn: in tweetallen elkaar spiegelen.
De tweede activiteit had ik kunnen uitbreiden door er een verhaal bij te vertellen. Dan gaat het dus niet alleen om een sterfscene, maar om de sterfscene van sneeuwwitje, of assepoester. De kinderen zouden een steffscene uit een sprookje kunnen kiezen om na te spelen in groepjes. De activiteit had ik kunnen aanpassen door tableau- spel als uitgangspunt te kiezen. Het lijkt me een hele uitdaging om een stilstaand beeld van een stervende te laten zien.

Wat een idee was geweest bij een uitbreiding de laatste opdracht, is dat ik niet alleen iets deed met een beweging groter maken, maar ook met bewegen in de 8 verschillende energieën (zweverig, puberaal, hakketak, gericht enz.). Ik zou ze niet alle 8 uitgebreid aan bod laten komen, maar er een paar uitkiezen.
Ik zocht een bron bij het spelen in deze opdracht, ik kon er geen vinden. Dit is iets waar we het wel uitgebreid over hebben gehad op de AJTS (Amsterdamse JeudgtheJAterSchool).

Wat ik bij alle activiteiten had kunnen doen is om na de uitleg een voorbeeld te geven met één of meerdere kinderen, zodat het idee van Praatje Plaatje Daadje aan bod was gekomen. Door één kind naar voren te halen voor een voorbeeld, wordt de rest van het publiek van het publiek geprikkeld om aan de les deel te nemen en krijgen ze ideeën voor hun eigen spel. (Nooij, de, 2008, p.128)

Les crea groep 7


Ik ben begonnen met het vertellen van een verhaal over een kat genaamd Sneeuwbal. In het verhaal ging Sneeuwbal lekker buiten spelen in de sneeuw, totdat hij de hond van de buren tegenkwam. Sneeuwbal vond het wel grappig om de hond even te pesten. Zolang de hond aan de ketting lag, was er niets aan de hand. De hond werd boos en trok zó hard aan de ketting, dat deze losschoot. Sneeuwbal rende zo hard als hij kon weg en kon de hond maar nét afschudden. Alleen wist sneeuwbal toen niet meer waar hij was.
Het baasje van Sneeuwbal werd een beetje ongerust toen de kat niet ’s avonds thuiskwam en besloot op hem als vermist op te geven. En het baasje had aan mij gevraagd of ik hem wilde helpen om een opsporingsposter te maken, samen met de kinderen van groep 7.

Ik besprak met de kinderen wat er allemaal op een opsporingsposter moest staan en hoe deze vormgegeven moest worden. We kwamen tot de conclusie dat de poster wel goed moest opvallen, maar ook overzichtelijk moest blijven.
Ik had in het verhaal opzettelijk niet te veel aandacht besteed aan het uiterlijk van Sneeuwbal, zodat ik dat aan de verbeelding van de kinderen over kon laten.
Ik had de voor de kinderen een hoop stiften en gekleurd papier neergelegd, zodat ze het naar eigen inzicht konden gebruiken.
Voor de kinderen die klaar waren had ik een tweede opdracht verzonnen. Ze mochten het verhaal van Sneeuwbal zelf afmaken in stripvorm.

Ik merkte dat de kinderen tijdens het vertellen van het verhaal erg betrokken waren en dat ze het erg leuk vonden. Waar ik tegenaan liep, was dat ik voor mezelf niet goed had bedacht welke eisen ik wilde stellen aan het werk van de kinderen. Sommigen hadden met grijs potlood snel een poes getekend en namen aan dat ze daarmee klaar waren.
Ook merkte ik dat sommige kinderen het heel erg lastig vonden om met weinig aanknopingspunten aan de slag te gaan. Ik wilde veel aan de kinderen zelf overlaten, zodat ze er iets van zichzelf in konden laten zien, maar dat resulteerde in een groot aantal afgeraffelde tekeningen.

Voor de volgende keer zorg ik dat ik een duidelijk doel heb in mijn les en weet welke eisen ik wil stellen aan het werk dat gemaakt moet worden. Ik wil er nog steeds voor zorgen dat de kinderen hun eigen creativiteit kwijt kunnen in hun werk, maar zodanig dat ze wel echt iets moeten laten zien.