Ik wilde samen met de kinderen van groep 7 een aantal drama-activiteiten doen in
de laatste stageweek. Helaas ben ik die hele week ziek geweest en kon het niet
meer worden ingepland. Toch wil ik deze activiteiten graag beschrijven.
Op de middelbare school heb ik ook een week in groep 7 een
snuffelstage gedaan (op een andere school dan waar ik nu zit, uiteraard) en mocht
ik op verschillende dagen een van deze activiteiten met de kinderen doen. Ik heb deze activiteiten dus wel gegeven, maar niet op de Marnix. Hierom heb ik wel beschreven hoe ik deze activiteiten nu zou hebben aangepakt.
De eerste activiteit ging als volgt: Ik vertelde de kinderen dat ze
alles wat ik deed zo exact mogelijk moesten volgen, net zolang totdat ik zou
zeggen: ‘einde oefening’. Vervolgens maakte ik een aantal bewegingen hoog en
laag en verschillende bewegingen waarbij ik bijvoorbeeld mijn bovenlichaam naar
één kant draaide. Dat was voor de kinderen die naast me stonden niet zo moeilijk,
maar de kinderen tegenover me moesten goed nadenken over naar welke kant ze de
bewegingen moesten maken. Op een gegeven moment zei ik: oké jongens, goed
gedaan, we gaan nu iets anders doen.’ Sommige kinderen lieten alles even los en
wachtte totdat ik de volgende activiteit uit zou gaan leggen.’ Toch waren een
aantal kinderen die er niet in waren getrapt en me exact citeerden, ik had
immers nog niet ‘einde oefening’ gezegd. Ik probeerde de kinderen nog even te
verwarren door te doen alsof ik niet snapte waarom ze me nog steeds nadeden,
maar de kinderen hadden me goed door. Einde oefening.
De volgende dag deed ik een andere activiteit met ze. Ik vroeg aan de
kinderen wie er wel eens van het spelletje ‘moordenaartje’ had gehoord.
Iedereen wist welk spel ik bedoelde. Ik vertelde dat we dat zouden gaan spelen,
maar dan net even anders.
Het principe was hetzelfde. We moesten allemaal in een grote kring
staan en er zou één kind worden aangewezen om naar de gang te gaan. De ‘politieagent’.
Dan zou er binnen de kring een moordenaar worden aangewezen die met één
knipoog iemand zou vermoorden. De politieagent moest erachter
zien te komen wie de moorden pleegde.
De variant was echter, wanneer je werd ‘vermoord’ door de moordenaar,
mocht je niet zomaar gaan zitten. Nee, als je werd vermoord, maakte je jouw
eigen sterfscène zo groot mogelijk en minstens 30 seconden lang. Om een
voorbeeld te geven liet ik eerst een kind mij ‘vermoorden’ door een knipoog, om
vervolgens 30 seconden lang te ‘sterven’.
Dit vonden de kinderen een beetje eng, ofwel gênant om te doen. Toen ik dat
opmerkte, besloot ik om zelf ook mee te doen. De kinderen zagen dat ik het geen
probleem vond om me zo ontzettend uit te sloven en kwamen langzaam los.
De laatste dag van mijn ‘snuffelstage’ had ik nog een
drama-activiteit. Weer moesten we met zijn allen in een grote kring gaan ik
begon met een beweging en een geluid. Bijvoorbeeld : Hoi! (met een klein
handgebaar). De volgende in de kring moest hetzelfde doen, maar dan ietsje
groter (meer overdreven) de volgende
doet het nóg iets groter, enzovoort.
De kinderen vonden dit ook erg lastig. Weer deed ik zelf ook mee met
de activiteit en ik merkte dat dat wel prettig was voor sommige leerlingen. Ook
waren er een aantal kinderen bij die ook geen moeite hadden om het groot te
spelen. Die kinderen heb ik in het begin recht van me ik de kring gezet, zodat
zij in het begin de grootst zouden moeten spelen. Dat hielp ook op de
activiteit een beetje op gang te laten komen.
Wat ik goed vind bij deze activiteiten hoe ik ze op dat moment heb uitgevoerd, is dat ik zelf ook meedeed. De kinderen zien dan dat de leerkracht het zelf ook leuk vindt om te doen en het dus niet eng of gek is (Nooij, de, 2008, p.182).
Wanneer ik deze activiteiten recentelijk had kunnen geven, had ik ze allereerst meer ingeleid. nu waren het allemaal losse activiteiten, zonder duidelijk begin of eind. Hierdoor voelde het voor de kinderen misschien meer als losse spelletjes tussendoor. Daar is niet heel veel mis mee, maar door duidelijke doelen te benoemen, krijgt het meer betekenis. niet alleen voor mij, maar ook voor de kinderen.
Ook zou ik deze activiteiten verder hebben uitgebreid. De eerste activiteit bijvoorbeeld, had ik goed op kunnen bouwen in moeilijkheid. Verder zou ik deze activiteit kunnen gebruiken als een wup-1 voor een dramales. De wup-2 zou dan zijn: in tweetallen elkaar spiegelen.
De tweede activiteit had ik kunnen uitbreiden door er een verhaal bij te vertellen. Dan gaat het dus niet alleen om een sterfscene, maar om de sterfscene van sneeuwwitje, of assepoester. De kinderen zouden een steffscene uit een sprookje kunnen kiezen om na te spelen in groepjes. De activiteit had ik kunnen aanpassen door tableau- spel als uitgangspunt te kiezen. Het lijkt me een hele uitdaging om een stilstaand beeld van een stervende te laten zien.
Wat een idee was geweest bij een uitbreiding de laatste opdracht, is dat ik niet alleen iets deed met een beweging groter maken, maar ook met bewegen in de 8 verschillende energieën (zweverig, puberaal, hakketak, gericht enz.). Ik zou ze niet alle 8 uitgebreid aan bod laten komen, maar er een paar uitkiezen.
Ik zocht een bron bij het spelen in deze opdracht, ik kon er geen vinden. Dit is iets waar we het wel uitgebreid over hebben gehad op de AJTS (Amsterdamse JeudgtheJAterSchool).
Wat ik bij alle activiteiten had kunnen doen is om na de uitleg een voorbeeld te geven met één of meerdere kinderen, zodat het idee van Praatje Plaatje Daadje aan bod was gekomen. Door één kind naar voren te halen voor een voorbeeld, wordt de rest van het publiek van het publiek geprikkeld om aan de les deel te nemen en krijgen ze ideeën voor hun eigen spel. (Nooij, de, 2008, p.128)