Ik had het boek: 'wij gaan op berenjacht' al eerder geïntroduceerd door het voor
te lezen en er wat vragen over te stellen naar aanleiding van de inhoud. Ook
vroeg ik ze wat we nou allemaal nodig zouden hebben als we zelf op berenjacht
zouden gaan. De kinderen kwamen met veel ideeën. Bijvoorbeeld: ‘stevige
bruine schoenen’. Eén meisje stak haar vinger op en vertelde in halve paniek
dat ze helemaal geen bruine schoenen had. Ik stelde haar gerust door te zeggen
dat het niet erg was dat ze die niet had en dat elk paar schoenen zou volstaan.
Sommige kinderen vonden het wel erg spannend toen ik vertelde dat
we zelf ook echt op berenjacht zouden gaan. Ik vroeg ze waarom. Ze vertelden me
dat ze het erg eng vonden om een beer tegen te komen. Toen heb ik de kinderen
maar verteld dat we geen echte beer tegen zouden komen. De beer die we
zouden vinden, zou helemaal niet gevaarlijk zijn.
De dag dat ik de berenjacht- les ging geven, heb ik het boek nog
eens voorgelezen. Wanneer de kinderen het riedeltje wisten, mochten ze met me
mee vertellen. Op deze manier hoopte ik dat de kinderen het verhaal goed in hun
hoofd zouden krijgen.
Ik begon de berenjacht met de wup-1 die we ook op de Marnix
hadden gedaan. We stonden met zijn allen in een grote kring en ik vroeg de
kinderen wat we ook alweer nodig hadden op onze berenjacht. Er werden veel
dingen genoemd die de week ervoor ook al waren bedacht plus een aantal nieuw
objecten. Eén kind vertelde dat we waarschijnlijk ook een kompas nodig zouden
hebben. Niet iedereen begreep dat woord, dus ik vroeg of hij het misschien uit
wilde leggen.
Vervolgens zei ik dat ik maar vast mij tas op mijn rug ging doen
en vroeg of de kinderen ook alvast hun tas wilde pakken. Ook zei ik dat ik
alvast dikke sokken aan zou trekken en deed net alsof ik echte sokken aantrok. Ik
zei tegen de kinderen dat zij ook hun sokken mochten aantrekken. Die van mij
waren dus heel dik en lang, maar misschien waren hun sokken juist heel dun, of
met versiersels. Ik deed hetzelfde met schoenen, eten en iets om de beer mee te
vangen.
Toen we dit hadden gedaan, vroeg ik aan een aantal kinderen wat
voor sokken ze aan hadden getrokken, wat voor eten ze mee hadden genomen of
waar ze straks de beer mee zouden vangen.
Ik zette de kinderen in vier rijen naast elkaar en vroeg of ze met
me mee wilden doen. Ik stond voorop en begon te lopen. Ondertussen riep ik,
samen met de kinderen: “Wij gaan op berenjacht! Wij gaan op berenjacht!”.
Toen we een rondje hadden gelopen, draaide ik me om met een luide ‘O
NEE!’. De kinderen achter me deden dit mee.
Ik vroeg aan de kinderen wat er nu aan de hand was. Dit wisten ze
me wel te vertellen: ‘Een veld met heel lang gras!’. ‘Kunnen we eroverheen?’
vroeg ik. ‘NEE!’ was het antwoord. ‘Kunnen we er dan onderdoor?’. NEE! ‘O jee,
dan moeten we er wel dwars doorheen!’
Ik vroeg aan een kind hoe het eruit zou kunnen zien als wij ons
een weg door het lange gras moesten banen. Hij deed het voor door met zijn
armen voor zich uit te zwaaien. Daarna gingen we met zijn allen “door het gras
heen”. Terwijl we dat deden gaf ik ze nog wat ideeën. Ik zei bijvoorbeeld: ‘Misschien
kriebelt er wel een sprietje in je oor of moet je even een stukje plattrappen’.
Toen we aan de overkant van het lokaal waren aangekomen, besloot
ik ze weer terug in dezelfde rijen te zetten. Hier was ik echter veel tijd aan
kwijt, doordat de kinderen niet allemaal hun plaats wisten terug te vinden.
Ik deed precies hetzelfde door de rivier en door de modder. Eerst een
rondje lopen, vervolgens het O JEE- moment en de weg erdoorheen.
Toen stond ineens een groep voor de deur die het speellokaal nodig
had. Ik besloot een sprong te maken naar het sluipen in de grot en het vinden
van de beer. Ik wees een kind aan als beer, die in de grot mocht “liggen slapen”.
Met de rest van de berenjagers slopen we naar de beer toe. Het kind dat de beer
speelde, begon op een gegeven moment te brullen en alle kinderen renden gillend
terug naar achter.
Met mijn mentor had ik besloten om de les een paar dagen later
opnieuw te doen, zodat we hem helemaal af konden maken. Ik hield de les aan
zoals ik hem eerder ook was begonnen, alleen heb ik halverwege deze les de vier
rijen laten vallen en ben gewoon gaan lopen met de kinderen erachteraan. Dit werkte
even goed en kostte me een stuk minder tijd.
Aan het eind van deze les heb ik het vinden van de beer in
tikspel- vorm gedaan. Ik wees een beer aan en bakende een gebied af waarin de
rest van de berenjagers weer veilig zouden zijn. Ik vertelde dat we naar de
beer toe zouden sluipen, heel zachtjes, totdat we er heel dichtbij waren, dan
zou ik iemand aanwijzen die de beer aan mocht tikken. Wanneer de beer getikt
was, kwam hij uit zijn slaap en mocht hij de berenjager proberen af te tikken. Achter
de aangegeven lijn waren wij veilig voor de beer. Dit vonden de kinderen erg
spannend, maar ook erg leuk om te doen. Ik was tevreden met deze afsluiting.
Een sterk punt van mij is, als het gaat om het geven van drama, dat ik zelf altijd erg enthousiast ben en de kinderen daar meestal goed in kan meenemen. Ook heb ik zelf helemaal geen moeite om iets heel groot te spelen, zo hoop ik dat de kinderen dit gegeven oppikken en zich zelf ook vrijer voelen. Volgende keer zou ik daarom de volgende keer nog meer de nadruk leggen op het uitvergroten van de bewegingen. Dit ging deze les best goed, maar het mag nog uitbundiger.
Waar ik mee op moet passen is dat het qua organisatie in de soep loopt. Ik ben bij drama erg bezig met het spel binnen het lesdoel, waardoor ik zelf niet goed weet waar ik de kinderen wil hebben in het begin en hoe ik moet reageren op onverwachte situaties als kinderen die ineens beginnen met klieren. Ik probeer dit te verbeteren door naast mijn lesvoorbereiding ook op te schrijven hoe ik het precies wil hebben in organisatie van begin tot eind. Tijdens de les kan het altijd nog worden aangepast, maar dan heb ik iets om op terug te vallen.
De volgende keer zou ik de kinderen niet meer in 4 rijen zetten. Helemaal niet meer. Dit kost veel tijd en brengt onrust en verwarring. Je stapt meteen uit je rol en dat maakt het een stuk minder spannend.
Ik wil er rekening mee houden dat ik niet in het negatieve blijf hangen als het gaat om corrigeren wanneer niet wordt gedaan wat wel is gevraagd. Bij alle lessen, maar vooral bij drama. Negativiteit is doeltreffend, maar werkt alleen op korte termijn en is slecht voor de verhouding tussen leerkracht en groep (Nooij, de, 2008, p.178). Ik probeer van tevoren te bedenken wat er zou kunnen gebeuren en hoe ik spel kan gebruiken om het kind weer bij de les te krijgen.
Lesvoorbereiding
Waar ik mee op moet passen is dat het qua organisatie in de soep loopt. Ik ben bij drama erg bezig met het spel binnen het lesdoel, waardoor ik zelf niet goed weet waar ik de kinderen wil hebben in het begin en hoe ik moet reageren op onverwachte situaties als kinderen die ineens beginnen met klieren. Ik probeer dit te verbeteren door naast mijn lesvoorbereiding ook op te schrijven hoe ik het precies wil hebben in organisatie van begin tot eind. Tijdens de les kan het altijd nog worden aangepast, maar dan heb ik iets om op terug te vallen.
De volgende keer zou ik de kinderen niet meer in 4 rijen zetten. Helemaal niet meer. Dit kost veel tijd en brengt onrust en verwarring. Je stapt meteen uit je rol en dat maakt het een stuk minder spannend.
Ik wil er rekening mee houden dat ik niet in het negatieve blijf hangen als het gaat om corrigeren wanneer niet wordt gedaan wat wel is gevraagd. Bij alle lessen, maar vooral bij drama. Negativiteit is doeltreffend, maar werkt alleen op korte termijn en is slecht voor de verhouding tussen leerkracht en groep (Nooij, de, 2008, p.178). Ik probeer van tevoren te bedenken wat er zou kunnen gebeuren en hoe ik spel kan gebruiken om het kind weer bij de les te krijgen.
Lesvoorbereiding